Dr. Liesbeth Kool: ‘Startende verloskundigen hebben meer ondersteuning nodig’
‘Ze krijgen nauwelijks ondersteuning en kampen met onzekerheid. In het eerste jaar overweegt een deel van de startende verloskundigen zelfs te stoppen.’ Deze bevindingen in het promotieonderzoek van Liesbeth Kool leidden tot praktische aanbevelingen.
Tekst: Margriet Prikken
Wie afstudeert en gaat werken, krijgt normaal gesproken begeleiding. Zeker in de zorg. Toch blijkt ondersteuning voor startende verloskundigen niet standaard, zo ontdekte Kool. “Bovendien ‘moeten’ alle verloskundigen dezelfde zorg kunnen verlenen en vergelijkbare vaardigheden en deskundigheid hebben.” Verbaasd als ze hierover was, besloot Kool er een proefschrift over te schrijven. Ze promoveerde op 13 november 2023 bij de Rijksuniversiteit Groningen.
Verschil met andere beroepsgroepen en het buitenland
Kool heeft zelf een verleden in de gezondheidszorg. En daarna was ze als sociaal wetenschapper betrokken bij onderwijs, supervisie en coaching. “Vanuit dat perspectief kwam ik erachter dat startende verloskundigen in Nederland vrijwel geen begeleiding krijgen. Dat verschilt niet alleen van andere beroepsgroepen in de zorg, maar ook met het buitenland. Daar bestaan transitieprogramma’s, en zijn er standaard overlegmomenten met supervisors vanwege de kwaliteit van zorg.” Daarnaast hoorde Kool uit de Nederlandse praktijk verhalen over worstelingen met de zwaarte van het verloskundigenberoep, het niet gesteund voelen en de neiging om dan maar te stoppen.
Startende verloskundigen maken periodes van onzekerheid mee
De praktijk wordt volgens de onderzoeker ondersteund door de theorie. “Alle internationale literatuur over dit onderwerp bevestigt dat net afgestudeerde verloskundigen periodes van onzekerheid meemaken. En dat heeft direct impact op hun functioneren. Het verklaart misschien ook waarom de starters mogelijk te snel insturen. Onderzoeker Pien Offerhaus stelde in haar proefschrift dat de enige verklaring hiervoor is: onzekerheid.” “Herkenbaar,” zegt Marit Ekkel (24). Zij begon vorig jaar als waarnemend verloskundige in een praktijk in Zwolle en in Twente. “Ik vind het vak hartstikke leuk! Maar inderdaad, er zijn momenten waarop je twijfelt. En dan is het voorstelbaar dat je het zekere voor het onzekere neemt, en dan doorstuurt.” Toch is dat bij haar zelf zelden aan de orde. Ekkel krijgt namelijk prima begeleiding bij beide praktijken. “Ik heb geen speciale supervisor, maar ik kan tijdens mijn diensten altijd iemand bellen. Dag en nacht. Dat geeft mij een zeker en veilig gevoel.”
Competent in de zorgverlening aan zwangeren
Het promotieonderzoek van Kool bestond uit meerdere studies en resultaten. “Zo deed ik al rond 2019 interviews waarvan de rode draad nog steeds actueel is: startende verloskundigen in de eerste en tweede lijn voelen zich competent in de zorgverlening aan zwangeren.” Dat is positief. Bevindingen in de vervolgstudies betroffen met name tegenvallers. Daarbij maakten Kool en haar collega onderzoekers onderscheid tussen verloskunde in de eerstelijnspraktijk en in de ziekenhuiscontext. “Bij de praktijken viel bijvoorbeeld het aantal overstijgende taken qua organisatie en administratie tegen. En het moeten ‘zwerven’ door Nederland bij gebrek aan een vaste werkplek bleek ook een issue. Per regio en praktijk gelden bovendien vaak andere afspraken en protocollen. Ga maar na wat dat betekent als je in drie regio’s moet werken.”
Voors en tegens op verschillende werkplekken
In de ziekenhuissetting waren er andere minpunten. “Verloskundigen die tijdelijk werknemer met een nul-urencontract waren, werden wel voor 32 uur per week ingezet,” zegt Kool. “Ook pittig is het om overzicht te houden over diverse verloskamers en taken te moeten delegeren. Het is echt anders werken dan in een praktijk waarbij je maar één vrouw begeleidt. Wel werd de begeleiding, feedback en het vertrouwen in het ziekenhuis gezien als voordeel. Zo zie je dat hetzelfde beroep op verschillende werkplekken eigen voors en tegens heeft.”
Kwart denkt over stoppen
Vanwege de nadelen in zowel de eerste als de tweede lijn, dacht in 2019 ruim een kwart van de totale beroepsgroep erover te stoppen. En nu, vijf jaar later, overweegt maar liefst de helft het. “Het wil niet zeggen dat ze het ook gaan doen,” nuanceert Kool. “Sowieso zijn verloskundigen allemaal bevlogen en enthousiast over het vak. Maar wat ze opbreekt, zijn – naast de net genoemde issues – ook de zorg voor gezin of ouders, gecombineerd met beschikbaarheidsdiensten, nachtdiensten en een beroep doen op collega’s die het moeten overnemen. Die bezwaren gelden zowel voor startende als voor doorgewinterde verloskundigen.”
‘Plat’ georganiseerde beroepsgroep
In het onderzoek kwam ook naar voren dat er bij verloskundigen geen onderscheid geldt waaruit meer ervaring of deskundigheid blijkt. Zo zijn er geen junior, medior of senior verloskundigen. “Het is een ‘plat’ georganiseerde beroepsgroep,” zegt Kool. “Jong, oud, onervaren of ervaren, iedereen moet in staat zijn dezelfde zorg te verlenen en deskundigheid te hebben. Dat is niet realistisch. Liever meer erkenning voor verschillen in expertiseniveau. Daar heeft iedereen baat bij.” Ook Ekkel ziet dit al. “Er zijn geen doorgroeimogelijkheden. Wel zie ik dat ervaring ertoe kan leiden dat iemand bijvoorbeeld eerder een plek in een maatschap krijgt. En wie langer werkt als verloskundige, kan vaak meer verrichtingen doen. Dat verbreedt je inzetbaarheid en levert waarschijnlijk meer werk en dus meer verdiensten op.”
Vertrouwen in toekomst
Ondanks haar bevindingen kijkt Kool met vertrouwen naar de toekomst. “Een cultuurverandering is nodig, zodat er meer aandacht is voor het welzijn van alle verloskundigen. We hebben net een master verloskunde ontwikkeld en hopen op ontwikkeling in innovatie.” Veelbelovend vond ze de reacties op haar proefschrift. “Zo zei een verloskundige: ‘Naar aanleiding van jouw onderzoek heb ik strikte afspraken gemaakt over de hoeveelheid diensten. Ook heb ik met mijn vriend besproken dat hij mij erop moet aanspreken als ik te veel werk aanneem.’ Mijn onderzoek zet dus blijkbaar aan het denken.”
– Een transitieperiode voor starters
– Voor de duur van één jaar
– Gekoppeld aan een dienstverband
– Met begeleiding op de werkplek