Angst voor de bevalling
Dit Deense onderzoek heeft gekeken naar de relatie tussen angst voor de baring en de frequenties van spoed sectio caesarea, niet vorderende of langdurige baring en foetale nood. In totaal deden 25.297 gezonde nullipara mee.
Fear of childbirth and risk for birth complications in nulliparous women in the Danish National Birth Cohort
Laursen M, Johansen C, Hedegaarda M
BJOG 2009;116:1350–1355
Directe link naar het artikel op de site van BJOG
Dit Deense onderzoek heeft gekeken naar de relatie tussen angst voor de baring en de frequenties van spoed sectio caesarea, niet vorderende of langdurige baring en foetale nood. In totaal deden 25.297 gezonde nullipara mee. Deze vrouwen hadden een ongecompliceerde zwangerschap achter de rug, waren zwanger van een eenling in hoofdligging en hadden een spontane start van de bevalling. De vrouwen werden door hun huisarts benaderd om mee te doen. De gegevens werden verzameld van 1997 – 2003 via telefonische interviews met de zwangere vrouw en tweemaal in de zwangerschap rond 17 weken en rond 32 weken. Angst voor de bevalling werd gemeten met de vraag ‘bent u bang voor het verloop van de komende bevalling?’1 ‘nee, totaal niet’, 2 ‘ja, een beetje’,
3 ‘ja, veel’. De vraag werd in beide interviews gesteld.
De resultaten lieten zien dat angst vroeg (16+6 weken, ± 29 dagen) en laat (31+4 weken, ± 21 dagen) in de zwangerschap geassocieerd was met spoed sectio caesarea (OR: 1.23; CI 1.05–1.47) en (OR 1.32; CI 1.13–1.55), respectievelijk. Als angst werd aangegeven in beide interviews was de kans nog iets groter (OR 1.43; CI 1.13–1.80). Vrouwen met angst voor de bevalling hadden ook meer kans op een niet-vorderende of verlengde baring (OR 1.33; CI 1.15–1.54), maar niet voor foetale nood (OR 0.94; 0.72–1.23). Op basis hiervan concluderen de onderzoekers dat angst voor de baring geassocieerd wordt met een grotere kans op een sectio of verlengde baring, maar niet met foetale nood.