In deze prospectieve cohortstudie, LEMMoN genaamd, zijn in een periode van twee jaar (2004-2006) alle gevallen van ernstige maternale morbiditeit (EMM) in Nederland verzameld (n=2552).

Zwart J, Richters J, Öry F, de Vries J, Bloemenkamp K, van Roosmalen J.
Severe Maternal Morbidity during pregnancy, delivery and puerperium in the Netherlands: a nationwide population-based study of 371.000 pregnancies.

BJOG 2008; 115: 842-850
Fulltext gratis te downloaden via de site van het Canadese huisartsengenootschap

In deze prospectieve cohortstudie, LEMMoN genaamd, zijn in een periode van twee jaar (2004-2006) alle gevallen van ernstige maternale morbiditeit (EMM) in Nederland verzameld (n=2552). Referentiecohort: alle bevallingen in diezelfde periode (n=371.021). De incidentie van EMM was 7.1 per 1000 bevallingen.

Inclusiecriteria en incidenties ernstige maternale morbiditeit. NB vrouwen kunnen in meerdere groepen meetellen.

Gevonden risicofactoren voor EMM: niet-westerse etnische achtergrond RR 1,3 (95%CI 1,2-1,5), niet significant voor Marokaanse, Turkse, Antilliaanse, wél voor Surinaamse vrouwen. BMI-30 RR 1,5 (1,3-1,7). Sectio in anamnese RR 3,7 (3,4-4,1). De thuisbevalling laat een RR van 0.1 (0.1-0.2) zien, waaruit de auteurs concluderen dat de eerstelijns risicoselectie goed functioneert.

Eén van de onderzoeksvragen was of er substandaard zorgfactoren aanwijsbaar zijn. Bij een audit van 63 gevallen blijkt in 62% (n=39) sprake van substandaard zorg, vooral op het niveau van de zorgaanbieder. Van deze 39 zijn bij 19.9% de volgende substandaardfactoren in de eerstelijn aanwijsbaar: vertraging bij herkennen ziektebeeld, vertraging bij verwijzing, inadequate antenatale zorg. In de tweedelijn (53.4%) speelt naast deze factoren ook nog: vertraging bij behandeling na vaststellen diagnose.

De auteurs concluderen dan ook dat er nog winst valt te behalen als het gaat om het terugdringen van ernstige maternale morbiditeit.