Minder dan de helft van zwangeren kiest voor prenataal onderzoek
Een goed gevoel voor timing kan Matthijs van den Berg niet worden ontzegd. Op 20 december jongstleden, 11 dagen voor de invoering van de uitgebreide landelijke neonatale screening, promoveerde hij aan de Vrije Universiteit Amsterdam met het proefschrift ‘Decision making on prenatal screening’.
Matthijs van den Berg analyseerde de besluitvorming over prenatale screening van een representatieve groep zwangeren. En wat bleek? Minder dan de helft (46 procent) van de zwangere vrouwen die een prenatale test aangeboden kregen, koos ervoor om de test te laten doen. Ze kozen voornamelijk vóór de test om meer informatie over de gezondheid van de baby te verkrijgen. De belangrijkste reden om van prenatale screening af te zien, was dat de screeningstest geen zekerheid kan bieden over de aan- of afwezigheid van de aandoening, maar slechts een risicoschatting is.
Zwangeren laten zich in hun beslissing vooral leiden door hun houding tegenover abortus, door hun mening over de prenatale test, en door de mening van anderen in hun omgeving. De beslissing werd nauwelijks beïnvloed door het risico op de aandoening, of door gevoelens van angst en zorgen over de gezondheid van het kind.
Ten slotte bleek dat één op de vijf zwangeren onvoldoende kennis had over prenatale screening, dat bij één op de vijf de uiteindelijke keuze voor of tegen prenatale screening niet overeen kwam met de eigen houding ten opzichte van prenatale screening, en dat één op de vier geen weloverwogen beslissing nam. Slechts de helft van de beslissingen voldeed aan al deze drie criteria, en kon dus aangemerkt worden als een geïnformeerde en weloverwogen beslissing.