Deze retrospectieve studie onderzocht of de continue verbeteringen in de neonatale zorg en de legalisering van euthanasie bij pasgeborenen in 2005 de beslissingen van Nederlandse neonatologen rond het levenseinde veranderden. De onderzoekers bestudeerden de medische statussen van alle foetussen en pasgeborenen van meer dan 22 weken met een geboortegewicht vanaf 400 gram die overleden in de verloskamer of de neonatale intensive care unit (NICU) van het Universitair Medisch Centrum Groningen. De beslissingen rond het levenseinde en sterfte in twee perioden werden vergeleken: voor de legalisering van euthanasie (2001-2003) en erna (2008-2010).

In 2008-2010 is er in de verloskamers significant meer sterfte door zwangerschapsbeëindiging dan in 2001-2003: 33 van de 113 kinderen die overlijden (29%) versus 22 van 126 kinderen die overlijden (17%). In 2008-2010 lijken minder van de kinderen die overlijden in de verloskamers medicatie te krijgen om hen comfortabel te houden (13 kinderen (12%) versus 25 kinderen (20%).

De belangrijkste doodsoorzaak in de NICU is in beide periodes het staken van levensverlengende behandeling. Er is geen enkel geval van euthanasie. Het aantal dagen dat de baby leeft neemt significant toe tussen 2001-2003 (11,5 dagen) en 2008-2010 (18,4 dagen). Wanneer kinderen die overlijden in de NICU comfortmedicatie krijgen zijn dit in de meeste gevallen opiaten en benzodiazepines en soms spierontspanners.
De onderzoekers concluderen dat zwangerschapsbeëindiging toeneemt na veranderingen in regelgeving rond euthanasie (2005) en de 20 weken echo (2007). In de onderzochte perioden veranderen de doodsoorzaken in de NICU niet. Wel duidt de in 2008-2010 in de NICU toegenomen behandelingsduur voor overlijden op een meer interventionistische benadering van de neonatologen.