Nog geen consensus over invulling integrale zorg
Deze Nederlandse beschrijvende studie geeft inzicht in de mate van consensus tussen verschillende beroepsgroepen in de geboortezorg over bevorderende en belemmerende factoren bij een overgang naar een integraal zorgmodel. Deze overgang zou de continuïteit van zorg moeten bevorderen bij verwijzing tijdens de partus. Dit leidt mogelijk tot betere baringservaringen, minder interventies en betere uitkomsten voor moeder en kind. In 2013 vulden 131 eerstelijnsverloskundigen, 51 klinisch verloskundigen en 242 gynaecologen een online vragenlijst in. De lijst bevatte naast demografische en open vragen ook stellingen over aspecten van zorg waarbij de deelnemers konden aangeven of zij deze als bevorderend of belemmerend zagen om te komen tot integrale zorg.
De respondenten staan positief tegenover integrale zorg. Ze zijn het er over eens dat iedere zorgverlener een eigen verantwoordelijkheid heeft en dat goede samenwerking in teamverband belangrijk is. Er is consensus tussen de beroepsgroepen over de rol van de klinisch verloskundige als zorgverlener voor vrouwen met een matig risico (moderate-risk genoemd.) De eerstelijnsverloskundigen zijn bereid om hun takenpakket uit te breiden zodat zij ook zorg kunnen verlenen aan vrouwen met een matig risico, maar hierover is geen consensus met de klinisch verloskundigen en de gynaecologen. De beroepsgroepen zijn het er over eens dat de huidige betalingsstructuur conflicterende aspecten heeft die belemmerend werken.
De onderzoekers concluderen dat de zorgverleners positief staan tegenover integrale zorg, maar dat ze het oneens zijn over de invulling daarvan. Daarom is het te vroeg om op dit moment een voor alle beroepsgroepen werkend integraal zorgmodel vast te stellen. De onderzoekers gaan in de discussie uitgebreid in op de praktische implicaties van hun bevindingen en vergelijken daarbij het Nederlandse zorgstelsel met mogelijke internationale voorbeelden zoals Canada en Nieuw-Zeeland.
Midwifery 2016;37:9–18