Naast alle aandacht die er altijd is in onderzoek voor de zwangere, viel ons oog deze keer op vier publicaties waarin de rol van de partner en de (aanstaande) vader centraal staat.

Naast alle aandacht die er altijd is in onderzoek voor de zwangere, viel ons oog deze keer op vier publicaties waarin de rol van de partner en de (aanstaande) vader centraal staat.

Hollins Martin beschrijft in haar artikel in BJM (2008: vol. 16, issue 7: 432-437) de ontwikkeling van een vragenlijst van 25 items waarmee verloskundigen de attitude en behoeften van vaders ten aanzien van de geboorte in kaart kunnen brengen. Het kwalitatieve onderzoek werd uitgevoerd bij 42 eerstekeer en 36 tweedekeer vaders. Het onderzoek toonde aan dat de vaders hun aanwezigheid bij de geboorte als positief ervaren hebben. Er was nauwelijks verschil tussen eerste- en tweedekeer vaders. De onderzoekers concluderen dat verloskundigen goed in staat zijn om vaders te faciliteren bij het aanwezig zijn bij de geboorte en om dit een positieve ervaring te laten zijn.

Een andere blik op de vaderrol biedt de studie van Pernilla et al. in Midwifery (2008: 24, 281–290). Zij deden kwalitatief focusgroepen onderzoek bij mannen uit het Midden-Oosten die in Zweden wonen. Zij keken niet alleen naar hun rol bij de geboorte maar ook naar hun rol als vader in de verdere opvoeding van de kinderen. De focusgroepen leverden drie categorieën op: het ontmoeten van empathische professionals, het vinden van een nieuwe positie in de familie en het ervaren van behoeften uit de omgeving. Doordat de mannen zagen dat hun partners individueel en met empathie benaderd werden door de zorgverleners, raakten zij makkelijker betrokken bij rollen die zij eerder niet zo snel op zich zouden nemen, zoals delen in de zwangerschap, de geboorte en de zorg van baby’s en jonge kinderen. Dit was mede prettig omdat de partners vaak geen Zweeds spraken en daarmee afhankelijk waren van hun partners bij het bezoek aan zorgverleners. De mannen vonden het in het algemeen moeilijk om in een (cultuur)vreemd land te leven. Ze waren vaak werkloos, voelden zich een belasting voor hun partner en ze vonden dat ze geen goed rolmodel waren voor hun kinderen.

In een follow-up studie (tot 1 jaar na de geboorte) van Hildingsson et al. in Women Birth (2008 doi: 10, 1016) keken de onderzoekers naar de rol van social support van de partner tijdens de zwangerschap en bij de geboorte. De partner is meestal de belangrijkste bron van sociale steun. Gebrek aan deze steun is geassocieerd met verminderd emotioneel welzijn en met het niet doorgaan met borstvoeding. Uit hun studie blijkt vooral dat het mogelijk is voor verloskundigen om vrouwen die deze partnersteun ontberen al vroeg in de zwangerschap te identificeren. Er kan dan uitgezocht worden welke ondersteuning er wel te realiseren is en de vrouwen zijn in dit stadium ook nog goed door te verwijzen naar instanties die ze kunnen helpen.

Het laatste artikel gaat over IPV, oftewel intimate partner violence. Chambliss stelt in Clinical Obstetrics and Gynecology (2008: vol. 51 issue 2, 385-397) dat zwangere IPV-slachtoffers, meer stress ervaren, vaker roken of drugs gebruiken, kinderen te vroeg krijgen en/of met een laag geboortegewicht en minder in staat zijn om goede prenatale zorg te organiseren.

Dat zal nauwelijks verbazing wekken. Ook de kinderen kunnen hun leven lang last hebben van opgroeien in een dergelijke onveilige situatie. Al met al, zegt Chambliss, brengt dit verhoogde gezondheidszorgkosten met zich mee op vele niveaus. Zorgverleners en vooral zij die betrokken zijn bij de directe zorg voor zwangere vrouwen zijn in een unieke positie om deze vrouwen te identificeren en om hen en hun families te helpen en te verwijzen om zo de hulp te organiseren die ze nodig hebben om het geweld in hun omgeving en hun gezin een halt toe te roepen.