Brenda Kazemier, Improving Perinatal Outcome: Towards Individualized Care. Promotoren:  prof. dr. B.W.J. Mol, prof. dr. C.J.M. de Groot. Copromotoren: dr. E. Pajkrt, dr. S.E. Geerlings.
18 maart 2015, Universiteit van Amsterdam

De inschatting van het herhalingsrisico op spontane vroeggeboorte kan worden geïndividualiseerd door rekening te houden met de zwangerschapsduur van de eerdere vroeggeboorte en het type zwangerschap. Wie eerst een vroeggeboorte had van een eenling en nu zwanger is van een tweeling heeft 57% kans (na à terme bevalling: 25%). Wie een vroeggeboorte had van een tweeling en nu zwanger is van een eenling, heeft 10% kans (na à terme bevalling: 1,3%). Dit blijkt uit het promotieonderzoek van Brenda Kazemier.  Vrouwen die zwanger zijn van een jongen hebben ook meer risico op vroeggeboorte en neonatale morbiditeit in vergelijking met een meisjeszwangerschap. Ze concludeerde verder dat spontane vroeggeboorte niet altijd wordt gekenmerkt door een verkorting van de cervixlengte in het tweede trimester.

Verder vond ze dat asymptomatische bacteriurie (ASB: bacteriën in de urine, zonder klachten van een urineweginfectie) in het tweede trimester van de zwangerschap niet is geassocieerd met groeivertraging of vroeggeboorte. Zwangere vrouwen met ASB hebben weliswaar een hoger risico op nierbekkenontsteking maar het absolute risico is klein en het nut van een screening en behandelstrategie met antibiotica is twijfelachtig. Het voordeel van niet behandelen is dat je kinderen zo niet onnodig aan antibiotica blootstelt.

Vrouwen van Mediterraanse en Creoolse afkomst hebben in de à terme periode een hoger risico op foetale en neonatale sterfte dan Europese vrouwen. Europese vrouwen bevallen het beste na 39 weken zwangerschap en Mediterrane en Creoolse vrouwen tussen 38 en 39 weken.

De meest complete versie van het proefschrift kan worden gedownload op http://dare.uva.nl/record/1/463901