In een retrospectieve familiecohortstudie onderzoekt Folkeringa het risico op veneuze trombose bij families met erfelijke deficiënties van antitrombine, proteïne C en proteïne S.

Folkeringa N.
Pregnancy-related thrombosis and fetal loss in women with thrombophilia.

Promotie 18 maart 2009, Rijksuniversiteit Groningen
Het volledige proefschrift is te lezen op Kennispoort Verloskunde (eerst inloggen graag)

In een retrospectieve familiecohortstudie onderzoekt Folkeringa het risico op veneuze trombose bij families met erfelijke deficiënties van antitrombine, proteïne C en proteïne S. Deze trombofiele afwijkingen vormen een hoog risico op zwangerschapgerelateerde veneuze trombose. Met de hypothese dat trombofiele afwijkingen een rol spelen in het ontstaan van placentaire trombose, was zij tevens geïnteresseerd in de associatie tussen trombofiele afwijkingen en foetale sterfte.

Vooral late foetale sterfte bleek geassocieerd te zijn met trombofiele afwijkingen. Zo kende bijvoorbeeld antitrombine deficiëntie een gecorrigeerd RR van 11,3 (95% BI 3,0-42,0) op late foetale sterfte. In tegenstelling tot deficiëntie van antitrombine en proteïne C, bleek proteïne C deficiëntie geen risicofactor te zijn voor foetale sterfte. Kan tromboseprofylaxe in de vorm van anticoagulantia (antistollingsmiddelen) gebruik in de zwangerschap de zwangerschapsuitkomst verbeteren?

Bij tromboseprofylaxe wordt een RR van 0,07 (95% BI 0,001-0,7) op foetale sterfte gezien. Dit suggereert een beschermend effect van het gebruik van antistollingsmiddelen in de zwangerschap. Mede omdat het een onderzoek betreft bij een kleine populatie en het geen gerandomiseerde studie is, stelt Folkeringa dat met de beschikbare evidence de mogelijke voordelen en risico’s van anticoagulante behandeling en het onthouden van deze behandeling bij individuele vrouwen dient te worden afgewogen. In het proefschrift worden nog andere gerelateerde onderwerpen beschreven.