Het inschatten van het risico op foetale afwijkingen bij medicatiegebruik is moeilijk. De perceptie van dit risico van artsen heeft grote invloed op de manier waarop zij zwangere vrouwen counselen en behandelen bij een indicatie voor medicamenteuze behandeling. Deze Deense studie richt zich op de perceptie van teratogene risico’s van negen veelvoorkomende en drie zeldzamere medicijnen.

In 2012-2013 werden 811 huisartsen en 502 gynaecologen gevraagd mee te doen aan een online enquête, waarvan respectievelijk 43 (18%) en 138 (27%) reageerden. De enquête bestond uit vragen naar de schatting van het risico op congenitale afwijkingen in de algemene populatie. Verder werd gevraagd naar een schatting van het risico voor verschillende typen medicatie. Van een deel daarvan is bekend dat er geen of minimale teratogene effecten zijn (bijv. SSRIs, benzodiazepinen, lamotrigine) en ander deel is wel teratogeen gebleken. Dit zijn o.a. retinoïden (een dermatologisch middel verwant aan vitamine A) en warfarine (antistolling).

Vooral huisartsen blijken het teratogene effect van de laag-risicomedicatie (vooral paracetamol en antidepressiva) te overschatten. Zowel huisartsen als gynaecologen onderschatten de risico’s van de teratogene middelen retinoïden en warfarine.

De auteurs concluderen dat het algemene kennisniveau en de risicoperceptie van de twaalf medicijnen bij de geïnterviewde zorgverleners redelijk overeenkwamen met de huidige kennis in de literatuur. Overschatting van het teratogene effect van medicatie bij huisartsen kan echter leiden tot onderbehandeling van zwangere vrouwen, vooral bij behandeling van depressie middels SSRIs.