Uitwendige versie bij stuitligging kan de kans op een sectio Caesarea verminderen, maar niet iedere uitwendige versie (external cephalic version, ECV) is succesvol.

Uitwendige versie bij stuitligging kan de kans op een sectio Caesarea verminderen, maar niet iedere uitwendige versie (external cephalic version, ECV) is succesvol.
Kok onderzocht in een review (Ultrasound Obstet Gynecol jan. 2009) welke echografische factoren de uitkomst van een ECV voorspellen. Van 37 studies (n = 7709 zwangeren) konden 2 × 2 tabellen worden geconstrueerd waar vervolgens odds ratio’s (OR’s) bij verschillende afkappunten (verschillende referentiegroepen) konden worden berekend.
 

Deze OR’s werden gepoold en dit leverde de volgende resultaten op.

  • Echoscopisch waargenomen volkomen stuitligging geeft meer kans op een succesvolle ECV (OR = 2,3; BI: 1,9 – 2,8).
  • Een placenta op de voorwand van de uterus gaf minder kans op een succesvolle ECV (OR = 0,6; BI: 0,5 – 0,8).
  • Een placenta gelegen in fundo of lateraalwaarts vormde geen voorspeller, terwijl een placenta op de achterwand gunstig is voor het slagen van ECV (OR = 1,9; BI: 1,5 – 2,4).
  • De aanwezigheid van ruim vruchtwater (amniotic fluid Twee Nederlandse onderzoekers schrijven reviews over uitwendige versie index, AFI > 10) is een positieve voorspeller voor een succesvolle ECV (OR = 1,8; BI: 1,5 – 2,1).

De gepoolde succeskans van ECV op een lengteligging was 55%. Kok geeft aan dat inzicht in factoren die de succeskans op ECV beïnvloeden van belang kunnen zijn bij het counselen.
Een zwangere kan deze factoren meewegen in haar keuze voor ECV.

De tweede review naar de risico’s van ECV is van de hand van Grootscholten (Obstet & Gynecol nov. 2008) waarin met 84 studies een meta-analyse wordt uitgevoerd van in totaal 12.955 ECV’s.
In deze review was de gepoolde succeskans op een lengteligging 58%.

De kans op een spoed sectio Caesarea na ECV was 0,35% (BI: 0,26 – 0,47).
De kans op ernstige complicaties (zoals doodgeboorte en placentae abruptio) was 0,24% (BI: 0,17 – 0,34).

Het optreden van doodgeboorte werd vaker gezien na een succesvolle ECV, maar in de meeste gevallen was geheel onduidelijk of er een relatie was met ECV. Twee gevallen van foetale sterfte werden toegeschreven aan ECV (1 op 5000 pogingen).
Abruptio placenta trad op in 1 op 1200 pogingen van ECV (3 keer hoger dan in de algemene zwangerenpopulatie). Grootscholten pleit dan ook voor het uitvoeren van ECV in een setting waar een spoed sectio Caesarea tot de mogelijkheden behoort.

Het KNOV-standpunt Uitwendige Versie (december 2006) doet een andere uitspraak en stelt dat ECV in de 1e lijn mogelijk is. Bij zeldzame klinisch relevante risico’s als aan ECV-gerelateerde foetale sterfte en abruptio placenta kan statistisch significantie alleen met onderzoek met een zeer grote power worden aangetoond en dan is de onderliggende vraag aan welke factoren van ECV zijn deze complicaties toe te schrijven nog niet beantwoord.

Zowel Grootscholten en KNOV pleiten voor meer onderzoek.