Een patiënt-controleonderzoek in Nederland. Een ‘echte’ of een ‘gedraaide’ hoofdligging: is de bevalling hetzelfde?
Doel: het onderzoeken van de wijze van bevallen bij zwangeren na succesvolle ECV in vergelijking met zwangeren met een kind in spontane hoofdligging.
Er werd een prospectief patiënt-controleonderzoek uitgevoerd in het Catharina Ziekenhuis in Eindhoven. De karakteristieken van de bevalling bij zwangeren na succesvolle ECV werden vergeleken met die van zwangeren met een kind in spontane hoofdligging. Er werd gematcht voor leeftijd, pariteit, amenorroeduur en inleiding. Geëxcludeerd werden zwangeren met een sectio in de voorgeschiedenis, zwangeren die een primaire sectio ondergingen en zwangeren die bevielen bij een termijn van minder dan 35 weken. Primair werd gekeken naar het aantal sectio’s en kunstverlossingen, secundair naar de karakteristieken van casus die een interventie nodig hadden.
Zwangeren na ECV hebben een signifiant hogere kans op een sectio dan zwangeren in de controlegroep (33/220 [15%] versus 14/218 [6,4%]; p=0,004). Er werd geen verschil gevonden in het aantal kunstverlossingen en spontane bevallingen. Analyse van de patiëntkarakteristieken binnen de ECV-groep laat zien dat er een verhoogd risico is op een sectio en kunstverlossing bij nulliparae, na inleiding en bij een stand van het foetale caput in occiput posterior.
Een bevalling na succesvolle ECV heeft een 2,5 hogere kans op te eindigen met een sectio vanwege dystocie en foetale nood, in vergelijking met een bevalling met spontane hoofdligging. Dit geldt vooral voor nulliparae en na inleiding.