Het beroep van verloskundige is in Nederland erg gewild. Ieder jaar krijgen de opleidingen veel meer aanmeldingen dan er plaatsen zijn en tot voor kort werd de toelating geregeld via een systeem van gewogen
loting. Studenten die worden uitgeloot of weinig hoop hebben om toegelaten te worden, zoeken al jaren hun heil bij een opleiding in het buitenland, vooral in België, om toch maar dat vurig verlangde diploma te halen. In veel gevallen willen ze daarna in Nederland gaan werken. Het Nederlandse verloskundig systeem heeft ook altijd veel aantrekkingskracht uitgeoefend op buitenlandse verloskundigen. Men wil graag met eigen ogen zien hoe het kan dat in een hoog ontwikkeld land als Nederland thuis bevallen nog steeds mogelijk is en ook door de overheid gestimuleerd wordt en sommigen willen ook heel graag in Nederland werken.

Verloskundigen met een diploma van buiten de Europese Unie die in Nederland willen werken, of ze nu buitenlands of Nederlands zijn, moeten daarvoor toestemming hebben van het Bureau buitenlandse diplomahouders van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). Dat bureau kan aanvullende eisen stellen alvorens de verloskundige in Nederland haar beroep mag uitoefenen. Verloskundigen met een diploma uit een van de EU-landen, krijgen automatisch een ‘gelijkstelling’, wat wil zeggen dat ze ongeclausuleerd kunnen worden opgenomen in het BIG-register en dus gerechtigd zijn om als verloskundige in Nederland te werken. Dat betekent echter nog niet dat ze ook gemakkelijk hun plek vinden in de Nederlandse verloskunde.

Uit de NIVEL-registratie van verloskundigen[1] blijkt dat tussen 1985 en 2000 jaarlijks ongeveer 25 verloskundigen een ‘gelijkstelling’ kregen op basis van hun buitenlandse diploma. Uit diezelfde registratiecijfers valt op te maken dat lang niet al deze verloskundigen ook daadwerkelijk in Nederland werken. Ten minste 26% van de verloskundigen die tussen 1994 en 1998 een gelijkstelling kregen bleken in 1999 niet (meer) als verloskundige werkzaam te zijn en 15% was werkzaam in de tweede lijn, terwijl van de verloskundigen die in die periode van de Nederlandse opleidingen kwamen maar 4% niet (meer) werkzaam was in 1999 en 3% in de tweede lijn werkte (zie tabel 1). Van alle dan werkzame verloskundigen met een gelijkstelling blijkt 25% in 1999 in de tweede lijn te werken, tegenover 13% van de in Nederland opgeleide verloskundigen.

Op zich verbaast dit niet, want in het buitenland opgeleide verloskundigen zijn onvoldoende bekend met de specifieke Nederlandse verloskunde: ze hebben geen ervaring met risicoselectie, hebben waarschijnlijk nooit eerder een thuisbevalling gedaan, hebben niet geleerd om een eigen praktijk te voeren en om zelfstandig te werken, maar zijn juist getraind om te werken in een klinische omgeving, als onderdeel van een medisch team.

In 2000, in reactie op de aanhoudende onrust over het tekort aan verloskundigen en de hoge werkdruk, is de KNOV, in samenwerking met het ministerie van VWS, gestart met een applicatiecursus, zodat het voor verloskundigen met een buitenlands diploma makkelijker en aantrekkelijker zou worden om in de eerste lijn te gaan werken. De cursus van 8 maanden is drie keer aangeboden, de eerste keer in het studiejaar 2000/2001. Met de cursisten is vooraf overeengekomen dat zij na het voltooien van de cursus een bepaalde periode in de eerste lijn zullen werken (zo niet, dan dienen ze (een deel van) de studiekosten terug te betalen). Aan het NIVEL is gevraagd om het rendement van de cursus te evalueren. Centraal daarin staat de vraag hoeveel van de verloskundigen die de applicatiecursus gevolgd hebben in 2005 nog in Nederland werkzaam zijn, al dan niet in een eerstelijns praktijk. Daarnaast wil de KNOV weten wat hun redenen waren om in Nederland te willen werken en om de applicatiecursus te gaan volgen, in wat voor functie ze nu werkzaam zijn, hoe zij het werk ervaren en wat voor hen redenen zijn om in Nederland te blijven werken of toch weer te vertrekken.