Thuisbevallen in Nederland Trends in de jaren 1995-2002
Het hoge percentage thuisbevallingen onder leiding van verloskundigen en (in mindere mate) huisartsen maakt het verloskundig systeem in Nederland uniek vergeleken met andere Westerse landen. Sinds de opkomst van de poliklinische eerstelijns bevalling, rond 1965, daalde het percentage thuisbevallingen in Nederland fors. In 1965 werd nog ongeveer 68% van alle kinderen thuis geboren, in 1993 was dit gedaald tot ongeveer 31%[1].
De plaats van de bevalling werd aanvankelijk geregistreerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), maar in 1993 stopte deze gedetailleerde registratie. Sindsdien is alleen nog summiere informatie over thuisbevallingen bekend uit de jaarlijkse gezondheidsenquête van het CBS, die op een steekproef uit de populatie gebaseerd is en nauwelijks informatie over kenmerken van de zwangere bevat. Dit betekent dat onvoldoende inzicht bestaat in de thuisbevalling, één van de belangrijke kenmerken van de Nederlandse verloskunde.
In 1996 verkreeg de KNOV subsidie voor PROVER, het programma ter bevordering van doelmatigheid en kwaliteit van zorg door verloskundigen[2]. Een van de speerpunten daarin was het bevorderen van de thuisbevalling. Om de effecten van dat beleid te meten was een nauwkeuriger registratie noodzakelijk dan de CBS-gezondheidsenquête
kon bieden. TNO Kwaliteit van Leven ontwikkelde daarom een methodiek om de thuisbevalling in Nederland landelijk te monitoren. Deze monitoring vindt plaats op basis van de Landelijke Verloskunde Registratie van de eerste en tweede lijn (LVR-1 en LVR-2) die voor dit doel zijn gecombineerd. Met behulp van dit bestand kunnen alle bevallingen in Nederland ingedeeld worden in een eerstelijns thuisbevalling, een eerstelijns klinische
bevalling of een tweedelijns ziekenhuisbevalling al dan niet na verwijzing door de eerste lijn. Ook bevatten deze bestanden een redelijk aantal kenmerken van de zwangeren en de verloskundige praktijken. Hierdoor is het mogelijk een goed beeld te geven van de thuisbevallingen in Nederland en van het zorgtraject dat zwangeren
doorlopen.
Binnen het PROVER-project is het beloop van de thuisbevalling over de periode 1995-2000 in kaart gebracht[3]. Ook zijn o.a. kenmerken van de zwangeren en kenmerken van verloskundige praktijken in relatie tot deze thuisbevallingen bestudeerd. In opdracht van de Stichting Perinatale Registratie Nederland werd de monitoring
vervolgens gecontinueerd. Dit resulteerde in een recent verschenen rapportage over de thuisbevalling in de periode 1995-2002[4]. Een aantal bevindingen uit deze rapportage worden in dit artikel besproken.