Cel-free Fetal DNA in Maternal Plasma
De Hong-Kong Chinees Dennis Lo en medewerkers waren in 1997 de eer
Niet celgebonden foetaal DNA komt waarschijnlijk vrij uit gelyseerde trophoblastcellen ter plaatse van de foeto-maternale eenheid. Om het celvrije foetale DNA te kunnen herkennen in de overmaat van niet celgebonden moederlijk DNA, is het noodzakelijk om één of meer sequenties te vermenigvuldigen die voorkomen in het foetale, maar niet in het maternale genoom. Recentelijk rapporteerden Costa et al. de succesvolle amplificatie van foetale mRNA sequenties. Met behulp van RQ-PCR detecteerden zij ßHCG mRNA in eerste en tweede trimester sera van zwangere vrouwen.
Sinds de eerste publicatie van Lo et al. in 1997, zijn diverse klinische toepassingen van celvrij foetale DNA detectie in het maternale plasma beschreven (hoofdstuk 2). Deze toepassingen kunnen in twee groepen verdeeld worden.
De eerste groep van toepassingen is de detectie van foetale sequenties van paternale origine voor foetale geslachtsbepaling, de bepaling van de foetale RhD status of het aantonen van paternale monogenetische gen afwijkingen. Tevens kunnen deze gensequenties gebruikt worden als interne controle om het vermogen van de test om foetaal DNA te amplificeren te controleren. In de literatuur beschreven zeven groepen hun resultaten van niet-invasieve foetale geslachtsbepaling in maternaal plasma of serum met in totaal 767 samples tussen de 5 en 41 weken zwangerschapsduur. In deze heterogene groep werd een sensitiviteit van 95,8% bereikt (95% betrouwbaarheids interval 93,2-97,6%). Niet-invasieve foetale RhD genotypering, laat in de literatuur ook veelbelovende resultaten zien. Vijf verschillende groepen hebben in totaal 356 samples tussen de 15 en 17 weken zwangerschapsduur geanalyseerd. Slechts in 5 gevallen werd een fout negatief resultaat verkregen en in 4 gevallen een fout positief resultaat. Tenslotte zijn er diverse case reports verschenen waarin paternale genen gedetecteerd werden in het maternale plasma voor de prenatale diagnose van achondroplasie, myotone dystrofie, mucoviscoidosis en de ziekte van Huntington.
De tweede groep van toepassingen voor niet celgebonden foetaal DNA in maternaal plasma maakt gebruik van de gevonden concentraties. Kleinschalige studies beschreven hogere concentraties celvrij foetaal DNA in de maternale circulatie bij (dreigende) partus prematurus, preeclampsie en aneuploidieën. Grootschaliger onderzoek is nodig om de klinische waarde van deze bevindingen te evalueren.
De studie beschreven in hoofdstuk 3 werd verricht naar aanleiding van een recente publicatie van Invernizzi en medewerkers waarin gesuggereerd werd dat niet celgebonden foetaal DNA jaren postpartum nog gedetecteerd kan worden in het moederlijke plasma. Het persisteren van foetaal DNA na de bevalling zou een ernstige belemmering vormen voor de toepassing van de techniek ten behoeve van prenatale diagnostiek. Wij voerden een onderzoek uit bij 120 niet-zwangere vrouwen van wie er
In hoofdstuk 4 wordt onderzoek beschreven dat evalueert vanaf welke zwangerschapsduur de detectie van celvrij foetaal DNA voor foetale geslachtbepaling betrouwbaar is. Bij 17 vrouwen zwanger na in vitro fertilisatie (IVF) of intrauterine inseminatie (IUI) werden gedurende het eerste trimester van de zwangerschap meerdere bloedmonsters afgenomen. Na het isoleren van het DNA uit het plasma werd getracht het Y chromosoom specifieke SRY gen te amplificeren middels RQ-PCR. Om de RQ-PCR van het SRY gen te valideren werd hetzelfde ge
We concluderen dat RQ-PCR van het SRY gen in het maternale plasma zeer waarschijnlijk een betrouwbare methode is voor niet-invasieve foetale geslachtbepaling in het eerste trimester van de zwangerschap. De aantallen in onze studie zijn echter te klein om betrouwbaar de sensitiviteit van de techniek voor de jonge zwangerschap te bepalen.
In hoofdstuk 5 wordt een overzicht gegeven van de recente ontwikkelingen op het gebied van prenatale bloedgroep typering. We beperken ons tot de Rh- en Kell-systemen, die samen verantwoordelijk zijn voor meer dan 85% van alle bij zwangere vrouwen gevonden irregulaire antistoffen en verantwoordelijk zijn voor vrijwel alle gevallen van hemolytische ziekte van de pasgeborene.
De ontrafeling van de moleculaire basis van de bloedgroep systemen heeft het mogelijk gemaakt te genotyperen met behulp van PCR. Zo is het mogelijk de zygositeit van de vader te bepalen. Tevens kunnen de PCR assays ingezet worden op foetaal DNA dat op invasieve wijze (vlokkentest, vruchtwaterpunctie), maar ook op niet-invasieve wijze (intacte foetale cellen of celvrij foetaal DNA uit moederlijk bloed) wordt verkregen.
Het is belangrijk om te realiseren dat de resultaten van genotypering niet altijd concordant zijn met serologische uitslagen. Sommige RHD allelen resulteren niet in RhD positieve serologie, zoals bij het RHD pseudo-gen (RHDf). Dit pseudo-gen is zeldzaam bij mensen van het kaukasische ras maar komt bij ongeveer 7 procent van de negroïde mensen voor. Bij het RHD pseudo-gen is er een partiele deletie die resulteert in een RhD negatief fenotype. Wij beschreven eerder een multiplex PCR waarin gelijktijdig alle RHD specifieke coderende exonen worden geamplificeerd in 1 enkel reageerbuisje. In deze multiplex PCR worden de meeste aberrante RHD allelen herkent. RQ-PCR’s ter amplificatie van niet celgebonden foetale RHD sequenties in het maternale bloed laten veelbelovende resultaten zien. De sensitiviteit en specificiteit zijn echter niet 100% zodat deze methode vooralsnog alleen klinisch toegepast kan worden voor de screening van RhD negatieve vrouwen in het derde trimester van de zwangerschap om tot een meer gerichte en ko
In hoofdstuk zes wordt de ontwikkeling van een interne controle voor de amplificatie van celvrij foetaal DNA uit moederlijk plasma beschreven. Een dergelijke controle waarin aangetoond wordt of er d
In hoofdstuk 7 beschrijven we het gebruik van een RQ-PCR voor de detectie van het SRY gen ten behoeve van een vroege foetale geslachtsbepaling om onnodig lange dexamethason therapie en invasieve prenatale diagnostiek te voorkomen bij vrouwen die zwanger zijn van een foetus met een verhoogd risico op adrenogenitaal syndroom (AGS). Tegelijkertijd voerden we dezelfde test uit bij 25 en 19 vrouwen in het eerste respectievelijk tweede trimester van hun zwangerschap en vergeleken de “plasma resultaten” met het foetale geslacht uit vlokken of vruchtwater of het geslacht van het kind na de partus. De index patiënte was een 34-jarige vrouw wier vorige dochter geviriliseerd was ten gevolge van AGS. Ondanks uitgebreide preconceptionele counseling meldde patiënte zich pas voor het eerst op de polikliniek bij een zwangerschapsduur van 13 ½ weken. Echoscopisch onderzoek wees uit dat er sprake was van een jongetje dan wel een geviriliseerd meisje. De patiënte weigerde invasieve prenatale diagnostiek en dexamethason therapie. Er werden drie bloed monsters van de patiënte geanalyseerd: het eerste monster was het spijtserum dat afgenomen werd bij het eerste consult, de twee andere waren plasma monsters afgenomen bij respectievelijk 27 en 31 weken zwangerschapsduur. In alle drie de monsters werd middels RQ-PCR foetaal SRY gedetecteerd. Bij een zwangerschapsduur van 37½ weken beviel patiënt spontaan vaginaal van een gezond jomgetje met een normaal serum 17a-hydroxylase wat AGS uitsluit. In alle 26 eerste trimester plasma monsters op één na werd het juiste foetale geslacht voorspeld (11 vrouwelijk en 14 mannelijk). Eén uitslag werd als niet conclusief afgegeven. Dit betekend een correcte voorspelling in 96,2% van de zwangerschappen (95% betrouwbaarheidsinterval 80,4-99,9%). In de monsters afgenomen in het tweede trimester van de zwangerschap werd het geslacht van alle 10 meisjes en 9 jongens correct voorspeld (100%, 95% betrouwbaarheidsinterval 82,4-100%). In totaal werd bij 97,8% van de foetus het geslacht correct voorspeld (95% betrouwbaarheidsinterval 88,2-99.9%).
In deze studie toonden wij aan dat foetale geslachtsbepaling in het maternale plasma betrouwbaar is en derhalve een vlokkentest achterwege gelaten kan worden wanneer uit de plasma analyse blijkt dat de foetus mannelijk is. Tevens kan in deze groep de dexamethason therapy gestopt worden. We ontwikkelden een protocol waarin voorgesteld wordt te starten met dexamethason therapie bij 5 weken zwangerschapsduur. Tegelijkertijd kan wekelijks een bloedafname verricht worden ten behoeve van de foetale geslachtsbepaling in het maternale plasma tot een zwangerschapsduur van 11 weken, of totdat mannelijk DNA gedetecteerd wordt in het plasma. In het geval van een mannelijke foetus kan de dexamethason therapie gestaakt worden en is een vlokkentest niet nodig. Zolang er geen mannelijk DNA gedetecteerd wordt dient de medicatie gehandhaafd te blijven tenzij analyse van chorionvlokken aantoont dat er sprake is van een niet aangedane vrouwelijke foetus.
Geprikkeld door onze eerste klinische toepassing van celvrij foetale DNA detectie in het moederlijke plasma zoals hierboven beschreven, werd een validatiestudie verricht voor RQ-PCR’s voor de detectie van RHD en SRY in plasmamonsters die afgenomen werden bij zwangere vrouwen voordat zij invasieve prenatale diagnostiek ondergingen. Deze studie wordt beschreven in hoofdstuk
We concluderen dat celvrij foetale DNA detectie in moederlijk plasma een hoge sensitiviteit en specificiteit heeft. In gevallen van geslachtsoverervende recessieve aandoeningen kan de nieuwe techniek leiden tot een 50% reductie van invasieve prenatale diagnostiek. Bij foetus met een verhoogd risico op AGS kan de techniek leiden tot een 50% reductie van invasieve prenatale diagnostiek en een substantiële verkorting van maternaal dexamethason gebruik. Bij zwangerschappen van RhD negatieve vrouwen met RhD antistoffen en een heterozygote partner kan intensieve invasieve en echoscopische monitoring van de foetus op tekenen van anaemie wellicht achterwege gelaten worden wanneer de plasma RHD PCR negatief is maar wel paternale allelen in het moederlijke plasma aangetoond worden. Toekomstig onderzoek zal dit moeten uitwijzen.
In hoofdstuk 9 worden de ethische implicaties van niet-invasieve foetale geslachtbepaling in de vroege zwangerschap besproken. Het doel was te onderzoeken of deze techniek, ook in het licht van de recente mogelijkheden tot medicamenteuze abortus provocatus, nieuwe gezichtpunten oplevert op de inhoud en conclusies van een in 1995 verschenen rapport van de Gezondheidsr