Vroege pre-eclampsie blijft een regelmatig voorkomende ernstige zwangerschapscomplicatie met een grotendeels onbekende oorzaak. Concluderend lijkt de prognose voor een volgende zwangerschap relatief gunstig. Hoewel in een kwart van de gevallen een mildere late vorm van pre-eclampsie optreedt, blijven ernstige complicaties en vroeggeboorte onder het huidige beleid van voorschrijven van aspirine en bloeddrukregulatie bij vrouwen met chronische hypertensie meestal achterwege. Wel is chronische hypertensie geassocieerd met een grotere herhalingskans op pre-eclampsie en roken met een groter risico op vroeggeboorte. Deze gegevens dienen dan ook betrokken te worden bij de counseling van vrouwen met vroege pre-eclampsie in de voorgeschiedenis.

Andere aanvullende maatregelen ter secundaire preventie van pre-eclampsie, zoals toediening van laag moleculair heparine of antioxidanten, zijn vooralsnog niet bewezen effectief gebleken. Gezien de resultaten van ons onderzoek lijkt het bovendien niet waarschijnlijk dat dergelijke maatregelen de reeds gunstige prognose voor een volgende zwangerschap na vroege pre-eclampsie verder verbeteren.

Wel blijkt uit onze onderzoeksresultaten een duidelijk verhoogd voorkomen van risicofactoren voor hart- en vaatziekten bij vrouwen met een voorgeschiedenis van vroege pre-eclampsie. Bovendien is uit bevolkingsonderzoek bekend dat deze vrouwen een 8 keer verhoogd risico hebben op sterfte door hart- en vaatziekten op latere leeftijd. Op dit moment worden vrouwen na een vroege pre-eclampsie niet routinematig getest op deze risicofactoren. Het verdient dan ook aanbeveling vrouwen na een vroege pre-eclampsie vanaf het eerste jaar na de bevalling te testen op deze risicofactoren, door bepaling van de bloeddruk, het cholesterolprofi el, gewicht, schatting van het absoluut tienjaarsrisico op een hartinfarct of beroerte (bijvoorbeeld met de Framingham risicoscore) en mogelijk ook bepaling van het CRP-gehalte en indices van het insulineresistentiesyndroom (bijvoorbeeld nuchtere glucosewaarde en HOMA-score).

Aangezien het eerste hartinfarct of de eerste beroerte bij de meeste vrouwen (85%) samenhangt met deze beïnvloedbare risicofactoren, biedt dit kansen op primaire preventie van hart- en vaatziekten op latere leeftijd bij vrouwen met vroege pre-eclampsie in de voorgeschiedenis. Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat de haalbaarheid en effectiviteit van reductie van hart- en vaatziektenrisico voor deze patiëntengroep nog niet is onderzocht.

De resultaten beschreven in dit proefschrift verschaffen verder nieuwe inzichten in de rol van het immuunsysteem van de moeder bij het ontstaan van vroege pre-eclampsie. In het bijzonder lijkt de vatbaarheid voor vroege pre-eclampsie gerelateerd aan genmutaties in receptoren betrokken bij de aspecifi eke afweer. Bovendien vertonen vrouwen met vroege pre-eclampsie in de voorgeschiedenis vele maanden na de bevalling vaker kenmerken van een verscherpte activiteit van het immuunsysteem, zoals verhoogde plasmawaarden van acutefase-eiwitten en cytokinen en een versterkte immuunrespons na vaccinatie. Op grond van de resultaten is het aannemelijk dat de gevoeligheid van het immuunsysteem van de moeder bijdraagt aan het ontstaan van vroege pre-eclampsie en de relatie tussen vroege pre-eclampsie en vatbaarheid voor hart- en vaatziekten op latere leeftijd. De relatie tussen het immuunsysteem, hart- en vaatziekten en zwangerschap bieden een veelbelovend perspectief voor toekomstig onderzoek naar vroege pre-eclampsie.

Het volledige proefschrift is te downloaden op http://igitur-archive.library.uu.nl/dissertations/2008-1203-201032/van-rijn.pdf