Gedurende de zwangerschap wordt de baarmoedermond (cervix) getransformeerd van een stugge, kraakbeen-achtige structuur tot een weke, zachte structuur. Dit “rijp” worden van de cervix is nodig om aan het einde van de zwangerschap het ontsluiten en daarmee de geboorte mogelijk te maken. De rijpheid van de cervix wordt vanaf 1960 ingeschat door de Bishop Score. Dit is een score die gebaseerd is op vijf aspecten van de cervix: ontsluiting, verstrijking, weekheid en positie van de cervix en de indaling van het voorliggend deel van de foetus. Deze score wordt gebruikt om de rijpheid van de cervix voorafgaand aan een inleiding in te schatten, maar ook om te vroege rijping te beoordelen, bij een dreigende vroeggeboorte.

Vanaf de tachtiger jaren wordt voor deze indicaties de vaginale echoscopie van de cervix gebruikt. Een voordeel van de vaginale echoscopie is dat uitrijping van de cervix in een vroeg stadium gezien kan worden. Het eerste teken van rijpen van de cervix is namelijk het openen van het ostium internum, dat bij een gesloten ostium externum niet gevoeld kan worden via de vagina. Bovendien is de vaginale echo gemakkelijk aan te leren, zelfs voor onervaren onderzoekers en is de techniek goed reproduceerbaar.

Voor het voorspellen van een vroeggeboorte bij vrouwen met weeënactiviteit vóór de uitgerekende periode heeft de cervixlengte (CL) meting een hoge negatief voorspellende waarde. De positief voorspellende waarde is daarentegen helaas niet hoger dan 50%. Dat wil zeggen: als de CL lang is dan is de kans op vroeggeboorte uiterst klein (1-2%); is de CL echter kort, dan bedraagt de kans op een bevalling binnen 7 dagen 40 tot 47%. Ook voor screening naar de kans op vroeggeboorte in een algemene populatie is de CL meting alleen nuttig om vrouwen met een laag risico te identificeren. De optimale afkapwaarde voor een korte cervix varieert sterk tussen de verschillende studie groepen.


Het is opvallend dat bij de introductie van de CL meting in de klinische praktijk, geen grote onderzoeken verricht zijn naar de veranderingen van de cervix voorafgaand aan de baring in de uitgerekende periode. Dit promotie onderzoek is opgezet om meer kennis te verkrijgen van de fysiologische veranderingen voorafgaand aan spontane weeënactiviteit in de uitgerekende periode en om deze mogelijke veranderingen te relateren aan de kans op het optreden van een spontane vaginale bevalling, cq de noodzaak de bevalling in te leiden. Kennis over de fysiologie van de cervix is nodig om pathologische veranderingen te kunnen interpreteren.

Het doel was om een antwoord te verkrijgen op de volgende vragen:

  1. Wat is de “gouden standaard” om optimale CL metingen te verkrijgen, wat zijn de valkuilen en wat is de relevantie van de verschillende metingen die verricht kunnen worden aan de cervix?
  2. Hoeveel fluctueert de CL en wat veroorzaakt deze fluctuaties?
  3. Hoe betrouwbaar zijn transperineale CL metingen in de uitgerekende periode?
  4. Verandert de cervix voorafgaand aan spontane weeënactiviteit in de uitgerekende periode en kan het moment van weeënactiviteit voorspeld worden aan de hand van CL metingen of door veranderingen in CL in de tijd?
  5. Kunnen CL metingen, gemeten in liggende of staande positie van de zwangere voorafgaand aan een inleiding van de baring, beter de kans op een vaginale bevalling voorspellen dan de Bishop Score?
  6. Kunnen de vaginale echo van de cervix en de Bishop Score het alsnog optreden van spontane weeënactiviteit na 41 weken zwangerschapsduur voorspellen?
  7. Kunnen vrouwen met een verhoogd risico op een tweede keizersnede worden geïdentificeerd door seriële metingen van de cervix?

In hoofdstuk 2 hebben we verschillende technieken van echoscopie van de cervix en de factoren die beeldvorming van de cervix beïnvloeden onderzocht door een overzicht te maken van de bestaande literatuur. Er zijn drie verschillende echoscopische benaderingen mogelijk om de cervix zichtbaar te maken, namelijk transabdominaal, transperineaal and transvaginaal. Een nadeel van de transabdominale benadering is dat een volle blaas noodzakelijk is om de cervix goed a vue te krijgen10. Het is echter aangetoond dat een volle blaas de cervix artificieel kan verlengen. Bovendien is identificatie van de oriëntatiepunten van de cervix, namelijk het ostium internum en externum en het cervicale kanaal, vaak moeilijk in geval van een korte cervix. De transperineale benadering heeft als nadeel dat schaduw van darmgassen of van de symfyse beeldvorming van de cervix kunnen vertroebelen. Het oplichten van de heupen van de zwangere kan de beeldvorming wellicht verbeteren, maar het percentage waarin beeldvorming van de cervix onmogelijk is kan oplopen tot 12% van de gevallen. Dit percentage is afhankelijk van de ervaring van de onderzoeker. Transvaginale echoscopie van de cervix moet beschouwd worden als de gouden standaard. Beeldvorming is mogelijk in bijna 100% van alle gevallen en de techniek is gemakkelijk te leren, ook voor onervaren onderzoekers. De methode is goed reproduceerbaar4-6, als metingen verricht worden met een lege blaas en druk op de cervix door de transducer voorkomen wordt. Als de cervix gebogen is, moet de CL gemeten worden in een rechte lijn van het ostium internum naar het ostium externum. Funneling kan aanwezig zijn en is waarschijnlijk fysiologisch in het derde trimester van de zwangerschap. Rond de 20 weken zwangerschapsduur verhoogt de aanwezigheid van een funnel het risico op een vroeggeboorte zowel voor vrouwen met een hoog risico23-25 (OR 5.61; 95% CI 4.40;10.58) als voor vrouwen met een laag risico op vroeggeboorte (OR 9.44; 95% CI 8.30;10.58). De vorm van de funnel verandert vaak tijdens het echo-onderzoek. Het vastleggen van afmetingen van de funnel suggereert daarmee ten onrechte nauwkeurigheid. Als de cervix alleen gemeten wordt in liggende positie, dan kan de aanwezigheid van een funnel verborgen blijven28-32. Provocatietesten zoals druk op de fundus uteri en het herhalen van de vaginale echo in staande positie moeten worden verricht als funneling niet zichtbaar is bij vrouwen met een verhoogd risico op vroeggeboorte, om te voorkomen dat de juiste diagnose gemist wordt. Spontane veranderingen van de cervix over een korte observatie periode, zijn al eerder beschreven.

In hoofdstuk 3 hebben we onderzocht welke factoren de beeldvorming van de cervix beïnvloeden, door continue echoscopische opnames van de cervix te maken gedurende 30 minuten bij 6 nulliparae en 12 parae, die evenredig verdeeld waren in hoog en laag risico voor vroeggeboorte. Het onderzoek werd eenmalig verricht tussen de 23 en 40 weken zwangerschapsduur. Eén vrouw beviel bij 34 weken zwangerschapduur, alle anderen na de 36e week. Het gemiddelde verschil tussen de kortst en langst gemeten CL gedurende het onderzoek bedroeg 10.9mm (spreiding 1.6-22,0mm). Sommige vrouwen vertoonden veranderingen in de lengte van de cervix die geassocieerd waren met foetale bewegingen en darmperistaltiek. Wij hebben met dit onderzoek aangetoond dat dynamische veranderingen van de cervix al vroeg in de zwangerschap aanwezig kunnen zijn en reeds lang voordat spontane weeënactiviteit begint. Beperkingen van het onderzoek zijn de kleine studiepopulatie en de grote variatie in zwangerschapsduur ten tijde van het echo-onderzoek. De voorspellende waarde van deze dynamische veranderingen voor het optreden van spontane weeënactiviteit kan met dit onderzoek dan ook niet vastgesteld worden. Het feit dat er een grote variatie in CL bestaat, impliceert dat beslissingen in de klinische praktijk niet gebaseerd moeten worden op één enkele Cl meting. Herhaalde metingen van de CL geven weliswaar informatie over de variatie in CL, maar de klinische relevantie hiervan is nog niet aangetoond. Transperineale echoscopie van de cervix lijkt een bruikbaar alternatief te zijn voor transvaginale echo van de cervix vòòr 37 weken zwangerschapsduur, indien uitgevoerd door een ervaren onderzoeker.

In hoofdstuk 4 hebben we de betrouwbaarheid en acceptatie van deze methode onderzocht in het derde trimester van de zwangerschap en vergeleken met de periode rond 20 weken zwangerschapsduur. Transperineaal gemeten CL correleerde goed met transvaginaal gemeten CL in het derde trimester van de zwangerschap (Pearson correlatie 0.79; 95% CI 0.63;0.88) en zelfs nog beter bij metingen rond 20 weken (Pearson correlatie 0.94; 95% CI 0.82;0.98). Echter, in respectievelijk 19% en 30% van de gevallen was het niet mogelijk om duidelijke beeldvorming van de cervix te verkrijgen door schaduwvorming en beperkte ervaring van onze onderzoekers met de techniek. Het is eerder beschreven dat, door ervaring op te doen met de transperineale methode, het percentage niet optimale beeldvorming van de cervix gereduceerd kan worden van 55% tot 124806. De transvaginale beelden van de cervix werden door onze onderzoekers beter gewaardeerd dan de transperineale beelden, vooral rond de 20 weken zwangerschapsduur. In het derde trimester was identificatie van de oriëntatiepunten van de cervix gemakkelijker door het ingedaalde hoofd van de foetus. De meeste zwangeren (68%) ervaarden de transperineale methode niet of nauwelijks pijnlijk, maar wel pijnlijker dan de transvaginale methode (Wilcoxon signed rank test; p=0.01). Wij concludeerden dat transperineale echoscopie van de cervix een bruikbaar alternatief kan zijn voor de transvaginale echo in het derde trimester van de zwangerschap, maar alleen in de handen van een ervaren onderzoeker. Beeldvorming van de cervix met de oriëntatiepunten lijkt gemakkelijker met het vorderen van de zwangerschap door indaling van het foetale hoofd.

Het doel van hoofdstuk 5 was inzicht te verkrijgen in fysiologische veranderingen van de cervix voorafgaand aan spontane weeënactiviteit in de uitgerekende periode van de zwangerschap. Hiertoe verrichtten wij wekelijkse seriële CL metingen bij 162 nulliparae vanaf 36 weken zwangerschapsduur. Transvaginale echoscopie van de cervix werd verricht in liggende en staande positie. De liggende en staande metingen correleerden goed (Pearson correlatie 0.90; 95% CI 0.84;0.94). De laatste CL meting voorafgaand aan spontane weeënactiviteit correleerde significant met het echo-bevallings interval, hoewel de correlatie coëfficient laag was (spreiding 0-12 dagen; Pearson correlatie -0.26; 95% CI -0.45;-0.45). Bij 31% van de vrouwen bedroeg de laatste CL, gemeten kort voor de bevalling nog meer dan 30mm. De seriële metingen toonden dat bij de helft van de populatie de CL afnam in de laatste weken voorafgaand aan de bevalling, d.w.z. geleidelijk over een periode van meer dan twee weken, of vrij abrupt tijdens de laatste twee weken. Dit was in twee kleine onderzoeken eerder beschreven. In de andere helft van onze populatie zagen wij echter geen verandering in CL tot vlak – maximum 7 dagen – voorafgaand aan de bevalling. Eén enkele meting bij 37 weken zwangerschapsduur, zowel liggend als stand, was voorspellend voor het optreden van spontane weeënactiviteit vóór 41 weken zwangerschapsduur, echter met lage sensitiviteit en negatief voorspellende waarde (liggend en staand: sensitiviteit 46% en 53%; specificiteit 78% en 72%; PVW 82% en 81%; en NVW 40% en 40%). Concluderend was er sprake van grote inter-individuele variatie in CL en in veranderingen van de cervix voorafgaand aan spontane weeënactiviteit. Dit beïnvloedt de voorspellende waarde voor het optreden van spontane weeënactiviteit en moet in overweging genomen worden bij de interpretatie van één of herhaalde CL metingen. Nulliparae hebben een hogere kans op een langdurige bevalling na een inleiding van de bevalling en een hoger risico op een keizersnede. De voorspellende waarde van een CL meting of van de Bishop Score voorafgaand aan een inleiding is al eerder onderzocht. Onderlinge vergelijking van deze onderzoeken is moeilijk vanwege het gebruik van verschillende uitkomstmaten en methoden van inleiden van de bevalling.

In hoofdstuk 6 onderzochten we de voorspellende waarde van de CL meting, zowel liggend als staand gemeten, en van de Bishop Score aan het begin van de inleiding in de uitgerekende periode van de zwangerschap voor de kans op een vaginale bevalling. De CL meting in staande positie was de enige significante voorspeller voor een vaginale bevalling na een inleiding (OR 1.14; 95% CI 1.02-1.27). De CL metingen in zowel liggende en staande positie waren betere voorspellers van het risico op een keizersnede dan de Bishop Score. De Bishop Score was de beste voorspeller van de duur van de bevalling. In eerdere studies was de CL meting ook de beste voorspeller van een vaginale bevalling na een inleiding, maar met een lage sensitiviteit en negatief voorspellende waarde35-42. Wanneer een geslaagde inleiding gedefinieerd wordt als een vaginale bevalling binnen 24 uur, dan lijkt de Bishop Score even goed in het voorspellen van een geslaagde inleiding als de echoscopisch gemeten CL43-47. Dit kan verklaard worden door het feit dat met de Bishop Score vijf verschillende aspecten van de cervix worden beoordeeld en dit wellicht een betere indruk geeft van de rijpheid van de cervix dan alleen CL. CL in staande positie zou kunnen worden beschouwd als een functionele test van de cervix, die indaling van het foetale hoofd en daarmee optredende veranderingen in CL beoordeelt. Wellicht wordt een disproportie op deze manier ontdekt, en verklaart dit het feit dat de CL in staande positie de beste voorspeller was voor een vaginale bevalling. Er is consensus dat zwangeren die meer dan de 41 weken zwanger zijn geïnformeerd moeten worden over de risico’s en voordelen van afwachtend beleid in vergelijking met het inleiden van de baring. Vooral bij nulliparae, die een verhoogde kans op een langdurige bevalling en een keizersnede hebben na het inleiden van de baring, is het nuttig om vast te stellen wie alsnog een grote kans heeft op het eerdaags spontaan in partu komen, om daarmee onnodige inleidingen te voorkomen.

In hoofdstuk 7 onderzochten wij de voorspellende waarde van de CL meting en de Bishop Score bij 85 nulliparae met een zwangerschapsduur van meer dan 41 weken, voor het optreden van spontane weeënactiviteit. Spontane weeënactiviteit binnen 96 uur kon worden voorspeld in geval van een Bishop Score >5 en een CL=30mm (respectievelijk: OR 1.46; 95% CI 1.07-1.98; en OR 0.92; 95% CI 0.87-0.98). Deze resultaten zijn in overeenstemming met één eerder vergelijkbaar onderzoek50. Verandering van positie van de zwangere verbeterde de voorspellende waarde van de CL meting voor het optreden van spontane weeënactiviteit niet, maar de CL meting in staande positie was wel de enige significante voorspeller voor het risico op een keizersnede (OR 1.07; 95% CI 1.01-1.12). Zoals besproken in het vorige hoofdstuk kan dit wellicht verklaard worden door het feit dat de CL meting in staande positie beschouwd kan worden als een functionele test van de cervix. Bij tweederde van de vrouwen met een CL=30mm of een Bishop Score>5 begon de spontane weeënactiviteit inderdaad binnen 96 uur. De lage voorspellende waarde (sensitiviteit 83% en 49%; specificiteit 41% en 80%; PVW 65% en 78%; en NVW 65% and 51%) kan verklaard worden door de grote variatie in CL en veranderingen in CL voorafgaand aan spontane weeënactiviteit zoals beschreven is in hoofdstuk 5. Concluderend hebben vrouwen met een korte cervix bij transvaginale echo of een gunstige Bishop Score na 41 weken zwangerschapsduur een hoge kans op spontane weeënactiviteit binnen 96 uur. Het is denkbaar dat bij deze vrouwen de beslissing tot inleiden wordt uitgesteld. Een CL >30mm of Bishop Score <5 geeft daarentegen weinig extra informatie.

Doel van hoofdstuk 8 was bij vrouwen met een keizersnede in de voorgeschiedenis de manier van bevallen voorspellen door seriële CL metingen vanaf 36 weken zwangerschapsduur. Alleen vrouwen met een keizersnede vanwege niet vorderende baring en vanwege een stuitligging werden geïncludeerd. De laatste groep kan als nulliparae beschouwd worden, terwijl de eerste groep waarschijnlijk het meest lijkt op parae. Vrouwen met een keizersnede in de voorgeschiedenis vanwege een niet vorderende baring hadden de grootste kans op een tweede keizersnede na 41 weken zwangerschapsduur. Na ‘trial of labour’ beviel 80% vaginaal, wat overeen komt met eerdere literatuur51. De wijze van bevallen kon niet worden voorspeld door transvaginale echo van de cervix, maar dit kan wellicht verklaard worden door de kleine populatie (n=36) die geïncludeerd kon worden. Spontane weeënactiviteit voor 41 weken zwangerschapsduur kon voorspeld worden door één enkele CL meting bij 37 weken zwangerschapsduur bij vrouwen met een keizersnede in de voorgeschiedenis vanwege een stuitligging. Deze resultaten komen overeen met die van ons longitudinale onderzoek bij nulliparae (hoofdstuk 5).

  1. Transvaginale echoscopie is de gouden standaard voor CL metingen. CL metingen moeten worden verricht met een lege blaas en druk op de cervix door de transducer moet worden vermeden. De cervix moet worden gemeten in een rechte lijn van het ostium internum tot het ostium externum.
  2. Dynamische veranderingen van de cervix kunnen al vroeg in de zwangerschap aanwezig zijn en lang voordat de baring begint.
  3. Transperineale echo van de cervix is een betrouwbaar alternatief voor transvaginale echo in het derde trimester van de zwangerschap. Nadelen zijn het hoge percentage waarin geen beeldvorming van de cervix kan worden verkregen, de afhankelijkheid van de ervaring van de onderzoeker, en het ongemak voor de patiënt.
  4. Bij nulliparae is er, voorafgaand aan spontane weeënactiviteit in de uitgerekende periode een grote variatie in CL en veranderingen in CL in de tijd. De fysiologie verschilt sterk tussen individuen.
  5. Eén enkele CL meting bij 37 weken zwangerschapsduur voorspelt spontane weeënactiviteit voor 41 weken zwangerschapsduur bij nulliparae en bij vrouwen met een keizersnede in de voorgeschiedenis vanwege stuitligging.
  6. Echoscopische CL meting en Bishop Score voorspellen spontane weeënactiviteit binnen 96 uur bij nulliparae met een zwangerschapsduur van meer dan 41 weken.
  7. In de uitgerekende periode van de zwangerschap heeft een CL meting een hoge positief voorspellende waarde (PVW) voor het optreden van spontane weeënactiviteit, en een lage sensitiviteit en negatief voorspellende waarde (NVW). Dit is tegengesteld aan de periode vóór 37 weken waarin de NVW van de CL meting hoog is en de PVW laag.
  8. De wijze van bevallen wordt het beste voorspeld door een CL meting in staande positie in de uitgerekende periode van de zwangerschap. Deze meting lijkt een functionele test van cervix en baringskanaal die indaling van de foetale hoofd inschat.
  9. De vijf aspecten van de Bishop Score samen geven de rijpheid van de cervix beter weer dan alleen een CL meting.
  10. De intra-individuele variatie in CL en grote variatie in CL veranderingen voorafgaand aan spontane weeënactiviteit beïnvloeden de klinische toepasbaarheid van de CL meting in de uitgerekende periode van de zwangerschap.

Bij gebruik van CL metingen in de klinische praktijk is het essentieel om de fysiologie van de cervix in de uitgerekende periode te begrijpen. Helaas vonden wij een grote variatie in veranderingen in CL die voorafgaan aan spontane weeënactiviteit. Dit beperkt de klinische toepasbaarheid. Toch kunnen enkele aanbevelingen worden gedaan. De normaalwaarden voor CL gedurende de zwangerschap zijn breed. Vóór de uitgerekende periode is een korte cervix uitzonderlijk, maar is de kans op een vroeggeboorte bij een korte cervix vergelijkbaar met het opgooien van een munt. Als de cervix daarentegen lang is, dan is een dreigende vroeggeboorte hoogst onwaarschijnlijk. In de uitgerekende periode is het net omgekeerd. Een lange cervix is uitzonderlijk, hoewel dit geenszins spontane weeënactiviteit op korte termijn uitsluit. Een korte cervix bij 37 weken zwangerschap is geruststellend, maar het begin van de baring kan nog weken op zich laten wachten. Voorbij 41 weken zwangerschapsduur kan een korte cervix pleiten voor afwachtend beleid. Aan de andere kant verhoogt een korte cervix ook de kans op een vaginale bevalling na een inleiding. Het toevoegen van de CL meting in staande positie aan het onderzoek lijkt inzicht in de functionaliteit van de cervix en eventuele disproportie tussen hoofd en baringskanaal te verhogen. Als men zich bewust is van de beperkingen van het onderzoek, dan kan de echoscopische CL meting in de uitgerekende periode klinisch toegepast worden.