The pregnancy: time for a new beginning
In de literatuur wordt verondersteld dat er speciale of kritische perioden in het leven zijn die een lange termijn invloed kunnen hebben op de gezondheid en het gezondheidsgedrag in latere perioden van het leven. Dit fenomeen staat ook wel bekend als de ‘Life Course Perspective’ (LCP). De doelstelling van dit promotieonderzoek is om een bijdrage te leveren aan de ideeën achter de promotie van gezonde voeding gericht op vrouwen in de periode rondom hun zwangerschap, als een dergelijk speciaal en kritisch moment in het leven.
In hoofdstuk 2 wordt het idee achter het LCP uiteengezet. Het hoofdstuk beschrijft de studies over zwangerschap en levensstijltransformaties met betrekking tot het LCP. Hiertoe hebben we het concept voedingsbewustzijn verder uitgediept. Ook hebben we een eerste poging ondernomen dit te herdefiniëren in meer actieve termen. We concludeerden dat het LCP in relatie tot zwangerschap en voedingsgedrag een vrij nieuw domein is. Bewustzijn is meestal gedefinieerd als kennis van iets. Het bezwaar hiervan is dat de link met gedrag problematisch wordt; het hebben van kennis betekent niet dat dit wordt omgezet in gedrag. Om deze reden hebben wij voor een actievere conceptualisatie van bewustzijn gekozen. Het hoofdstuk mondt uit in een theoretisch kader om een beter begrip te krijgen van de LCP in relatie tot voedingsbewustzijn en onderliggende motivaties in de periode rondom de zwangerschap. Met dit kader in gedachte, zijn we met onze empirische studies van start gegaan.
Hoofdstuk 3 beschrijft een kwalitatieve studie naar de synergie tussen mondelinge en schriftelijke communicatie in de Nederlandse verloskundigenpraktijk, als een meer specifieke setting voor gezondheidspromotie gericht op zwangere vrouwen. Hiervoor zijn intake consulten in de verloskundigen praktijk opgenomen, gevolgd door twee semigestructureerde interviews met de vrouwen van wie het intake consult is opgenomen. We zagen dat het intake consult erg plezierig en interactief is. Zo waren de verloskundigen vriendelijk, geruststellend, complimenteus, bevestigend en aanmoedigend. Mede hierdoor bood het consult veel mogelijkheden voor voedingscommunicatie. De verbale en schriftelijke voedingscommunicatie in de verloskundigenpraktijk was echter erg algemeen. Specifieke, persoonlijk relevante voedingsgerelateerde vragen en motivaties werden nauwelijks aangesneden. Verder werd de schriftelijke voedingscommunicatie aangeboden in een informatiepakket zonder dat dit benut werd of dat er naar gerefereerd werd in de mondelinge voedingscommunicatie. Daarnaast vond de voedingscommunicatie in de verloskundigenpraktijk plaats op een moment dat vrouwen meer geïnteresseerd waren in het horen van de hartslag van hun kindje dan in voedingsinformatie. Zwangere vrouwen vonden het vanwege hun expertise en paramedische rol echter wel prettig om met de verloskundige over voeding te praten. Het hoofdstuk eindigt met een aantal aanbevelingen om optimale synergie tussen beiden vormen van communicatie te bevorderen.
Hoofdstuk 4 en 5 tonen de resultaten van cros-sectionele studie met diepte-interviews onder de volgende vijf groepen vrouwen: vrouwen met een kinderwens, vrouwen in hun eerste, tweede en derde trimester van hun eerste zwangerschap en vrouwen in hun eerste trimester van hun tweede zwangerschap.
Hoofdstuk 4 was gericht op het exploreren van voedingsbewustzijn en onderliggende motivaties. In relatie tot de manifestatie van voedingsbewustzijn, konden er drie groepen vrouwen worden onderscheiden: 1) vrouwen die er helemaal voor gaan; deze vrouwen zijn zeer voedingsbewust, 2) vrouwen die meer flexibel zijn; ze zijn zich bewust van hun voeding, maar zijn minder strikt in het volgen van voedingsrichtlijnen dan de eerste groep, en 3) vrouwen die doorgaan op dezelfde manier als ze deden vóór hun zwangerschap; deze vrouwen hebben een no-nonsense mentaliteit en ervaren geen essentiële veranderingen in hun voedingsbewustzijn. De mate van en fluctuaties in voedingsbewustzijn tijdens de kinderwensperiode en de zwangerschap waren gebaseerd op verschillende motivaties. Hierbij werd rekening gehouden met het belang van het kind, het belang van de moeder en dat van de sociale omgeving. Over het algemeen is het belang van de moeder de meest autonome motivatie en sprekend voor the LCP. Echter, gaandeweg de preconceptie en de zwangerschap, vinden er verschuivingen plaats in de mate van voedingsbewustzijn en de typen motivaties. Vrouwen begonnen zich te realiseren dat goede voeding ook in hun eigen belang was, en voor vrouwen die voor de tweede keer zwanger waren, was het een gewoonte geworden; dit spreekt ook voor de LCP.
Hoofdstuk 5 bestaat uit een exploratie van voedingsgerelateerd informatiezoekgedrag en motivaties voor informatiezoekgedrag. De data lieten zien dat vrouwen met een serieuze kinderwens over het algemeen weinig voedingsinformatie zochten omdat ze nog niet zwanger waren. Informatiebronnen waren het Internet (anonimiteit) en de sociale omgeving (rolmodellen). In relatie tot de manifestatie van voedingsgerelateerd informatiezoekgedrag tijdens de eerste zwangerschap, konden er drie groepen vrouwen worden onderscheiden: 1) vrouwen die zich meteen al een moeder voelen vanaf het moment dat ze een kinderwens hebben of weten dat ze zwanger zijn, 2) vrouwen die zich pas later in de zwangerschap als een moeder voelen, en 3) vrouwen die zich nog geen moeder voelen. Elke groep heeft zijn eigen specifieke voedingsgerelateerde zoekgedrag. Belangrijke informatiebronnen van de eerste groep waren het Internet (anoniem en actueel), boeken (uitgebreid) en verloskundigen (expert) tijdens het eerste trimester; de 9 maanden kalender (leuk en tips), vrienden (ervaren) in het tweede trimester; en vrienden (informatie voor na de zwangerschap) in het derde trimester. De tweede groep vrouwen maakte voornamelijk gebruik van brochures van de verloskundige en de verloskundige zelf. De derde groep vrouwen ging voornamelijk af op hun eigen gezonde verstand. Vrouwen die voor de tweede keer zwanger waren steunden op hun eigen ervaring, op de verloskundige en op boeken voor specifieke vragen. Over het algemeen was het voedingsgerelateerde informatiezoekgedrag voornamelijk zwangerschapsspecifiek van aard en minder gericht op meer globale voedingsrichtlijnen.
De gecombineerde studies beschreven in hoofdstuk 4 en 5, lieten zien dat voeding belangrijk werd bevonden omdat het een van de weinige aspecten in het dagelijkse leven is waar vrouwen daadwerkelijk zelf invloed op kunnen uitoefenen.
Hoofdstuk 6 had ten doel een meer actieve maatstaf voor voedingsbewustzijn vast te stellen en het voedingsbewustzijn van vrouwen voor en tijdens hun zwangerschap kwantitatief vast te leggen. Voedingsbewustzijn is gemeten in: 1) het belang van voeding, 2) het denken aan voeding, en 3) het letten op voeding. De data werden verzameld in een cros-sectionele studie. Met behulp van face-to-face enquêtes werden vijf groepen van 100 vrouwen ondervraagd: vrouwen zonder directe kinderwens, vrouwen die zwanger probeerden te raken en vrouwen in hun eerste, tweede of derde trimester van hun zwangerschap. De operationalisatie van voedingsbewustzijn resulteerde in een Cronbach’s Alpa van .84. De studie verschafte indicaties in het voordeel van de LCP; zwangere vrouwen waren significant bewuster van hun voeding dan vrouwen die niet zwanger probeerden te raken. De scores op voedingsbewustzijn tussen de trimestergroepen waren niet significant verschillend van elkaar. Ook waren vrouwen die zwanger probeerden te raken niet significant bewuster van hun voeding dan vrouwen die niet probeerden zwanger te raken.
In hoofdstuk 7 werden de resultaten van een cros-sectionele studie met diepte interviews onder vrouwen van 2 tot 4 maanden en van 10 tot 14 maanden na de bevalling besproken. Het doel van deze studie was om het voedingsbewustzijn en onderliggende motivaties na de bevalling te exploreren. In relatie tot de manifestatie van voedingsbewustzijn, waren er vier groepen vrouwen te onderscheiden, vrouwen van wie het voedingsbewustzijn: 1) dat verhoogd is tijdens de zwangerschap heeft geleid tot een nieuwe routine of gewoonte, 2) ‘hot’ blijft of zelfs nog ‘hotter’ is geworden, 3) terugvalt naar het niveau van voor de zwangerschap, en 4) niet wezenlijk is veranderd gedurende de zwangerschap of het moederschap. De mate van en fluctuaties in voedingsbewustzijn na de bevalling waren gebaseerd op verschillende motivaties, bijvoorbeeld: het verantwoordelijkheidsgevoel dat gepaard gaat met de zwangerschap en het moederschap, het gevoel van een tekort aan energie, en de wens om het oude gewicht en lichaamscontouren terug te krijgen. Over het algemeen zijn vrouwen voedingsbewuster door de zwangerschap en vrouwen die het moederschap als een nieuw begin zien (om een voorbeeld te zijn voor het kind) autonomer gemotiveerd dan vrouwen die voedingsbewuster zijn vanwege borstvoedingspraktijken of die zwangerschapsgewicht willen kwijtraken.
In hoofdstuk 8 concludeerden we dat het LCP interessante mogelijkheden biedt voor het promoten van gezonde voeding gericht op vrouwen die een gezin aan het starten zijn. Verder, concludeerden wij dat de conceptualisatie van bewustzijn in dit proefschrift vruchtbaar is om een beter begrip te krijgen van gezondheidsgerelateerde gedragsveranderingen. Daarnaast vormen voedingsbewustzijn, voedingsgerelateerd informatiezoekgedrag en onderliggende motivaties een goede basis voor het onderscheiden van groepen vrouwen in de periode in en rondom hun zwangerschap. Tot slot concludeerden wij dat gezondheidsbevorderende promotieactiviteiten in de verloskundigenpraktijk verbeterd kan worden door rekening te houden met deze onderliggende motivaties.
Het hoofdstuk eindigde met een aantal aanbevelingen voor vervolgonderzoek, zoals een longitudinale vervolgstudie naar voedingsbewustzijn, voedingsgerelateerd informatiezoekgedrag en onderliggende motivaties in de periode rondom de zwangerschap en eventuele andere speciale of kritische momenten in het leven, bijvoorbeeld tijdens de adolescentie, bij het verlaten van het ouderlijke huis of bij het samenwonen. In dit kader, zou het ook interessant zijn onderzoek te doen naar andere levensstijlfactoren, zoals fysieke beweging of stress.
161